De ondernemingsraad heeft op basis van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) vooral rechten. De Arbowet geeft de ondernemingsraad een (naar verhouding beperkt) aantal specifieke rechten zoals het ‘onder vier ogen’ praten met de arbeidsinspecteur.
De plichten die gesteld worden aan een ondernemingsraad zijn (in vergelijking tot de rechten) beperkt.
In de Arbowet staat één duidelijke plicht voor de ondernemingsraad. De ondernemingsraad moet actief informatie wisselen met de werkgever. Hoe dat precies moet gebeuren wordt niet geregeld.
De WOR kent wel een aantal plichten toe aan de ondernemingsraad. Vijf algemene plichten worden geformuleerd in artikel 28 van de WOR. De ondernemingsraad “bevordert zoveel als in zijn vermogen ligt” dat de voorschriften uit de Arbo- en Arbeidstijdenwetgeving worden nageleefd. Daar wordt nog aan toegevoegd het bevorderen van het naleven van de voorschriften uit de CAO of andere arbeidsvoorwaardenregelingen.
De ondernemingsraad “bevordert voorts naar vermogen” het werkoverleg, en ook het overdragen van bevoegdheden in de organisatie.
De ondernemingsraad “waakt” tegen discriminatie in de organisatie.
Ook moet de ondernemingsraad “bevorderen” dat gehandicapten en minderheden in de organisatie worden ingeschakeld.
Tot slot moet de ondernemingsraad “naar vermogen” de zorg van de onderneming voor het milieu “bevorderen”.
Al deze plichten zijn in algemene bewoordingen gesteld, er worden geen concrete eisen gesteld. Het gaat vooral over het “bevorderen van” en het “waken tegen”. De ondernemingsraad mag aan deze verplichtingen een eigen invulling geven.